Een beetje spanning voel ik wel, die ochtend. De correctionele rechtbank van Brussel riep me voor het eerst sinds lang nog eens op, als tolk Russisch. Bovendien betreft het een onfrisse zaak, een zedendelict.
Een grote opdracht in het onderwijs die ik recent aannam, bracht een gevulde agenda van lesvoorbereidingen, gesprekken en vergaderingen met zich mee, die me weinig tijd liet om me druk te maken over de zitting van vandaag. Bovendien heb ik dit vroeger zo lang en zo veel gedaan, in zo veel uiteenlopende zaken en tot tevredenheid van alle mogelijke betrokken partijen, waarom zou het dan nu niet lukken? Toch zoek ik de terminologie voor alle zekerheid snel terug op. Het blijkt een opfrissing en bevestiging van wat ik nog wist. Dat is een geruststelling.
Het verkeer zit tegen, wat me noopt tot een telefoontje dat ik later ben. Een tweede geruststelling: geen probleem, ik ben bedankt om te bellen. Om niet in het zweet te hoeven aankomen, doe ik deze rit niet per fiets. Het Brusselse justitiepaleis ligt op een flinke heuvel, wat zijn kroontje blinkend zichtbaar maakt van ver, maar wat het ook knap lastig maakt om per fiets te bereiken, zelfs in de allerkleinste versnelling. Losliggende kasseien en smalle eenrichtingsstraten maken de rit er bovendien niet aangenamer op. Vandaag ondervind nog eens ik hoe vatbaar de auto wel is voor blauwe zwaailichten en drukte in de straat en ik stel vast dat ik de claxonnerende medemens bijna vergeten was, maar dat hij blijkbaar nog bestaat.
Met veel meer vertraging dan ik van mijn stipte zelve gewend ben, bereik ik, na het parkeren van de auto, het ontsmetten van mijn handen en het opzetten van mijn mondmasker, na enig zoeken door schaars verlichte, imposante gangen, de juiste zittingszaal. Tussen de houten banken door, langs een advocaat in toga die dadelijk aan het woord zal komen, begeef ik me naar de griffier en geef mijn vordering af. Er vindt een discussie plaats over de vertaling uit het Frans van een reeks stukken, waarna de zaak met een maand wordt uitgesteld. Ik vraag me af waar de verdachte in de zaak waarvoor ik kom, zich nu bevindt en wanneer hij in de zaal zal verschijnen, wellicht geboeid en onder politiebegeleiding, en wat hij te zeggen zal hebben op de aantijgingen jegens hem. Hoe lang zou hij zal vastzitten? Tussen mijn mijmeringen door informeer ik bij de griffier of ik nog tijd zou hebben voor een snel toiletbezoek. Waarop zij me weet te zeggen dat het niet lang zal duren: gedaagde zal niet… opdagen, want de gevangenis staakt.
Krijg nu wat.
Dat ik wel betaald moet worden, zegt ze erbij, en voorziet mijn document van de nodige stempel en handtekening, waarop ik op zoek kan naar het toilet (gelukkig niet ver) en met een zucht dat enorme gebouw verlaten kan.
Ik dwaal nog wat rond en vraag aan de enige persoon van wie ik denk dat hij in de buurt zou kunnen zijn, of koffie kan. Reactie krijg ik pas wanneer ik alweer thuis ben. De winkels zijn nog niet open en voor een koffie in mijn eentje is mijn cafeïneverslaving net niet groot genoeg. Ik maak een korte trip down memory lane, langs de ingang naar het gebouw waar de hoofdzetel gevestigd is van het bedrijf waar ik elf jaar werkte. Herinneringen aan gesprekken, babbeltjes, vergaderingen, verwachtingen, opleidingen, teleurstellingen en roddels komen in bosjes naar boven. Mooie vriendschappen hield ik eraan over en daar ben ik dankbaar om. Het lijkt hier wel een beetje ‘oud en nieuw’, in mijn hernieuwde vertaal-, tolk- en docentenleven, half vermomd achter dat dat nieuwe, vermaledijde mondmasker, dolen langs herinneringen die niet eens zó lang geleden zijn maar toch oud lijken. Het is simpelweg een ander tijdperk, wat mijn loopbaan betreft, maar met ook dat ‘nieuwe normaal’ met ontsmettingsgels en covidangst. Op een steenworp hiervandaan ligt een van de vele Brusselse ziekenhuizen die de toevloed van patiënten amper nog kunnen slikken.
Weer in de auto ben ik blij dat ik best handig kan manoeuvreren. Diegene die zich links van me parkeerde, kleurt duidelijk niet graag binnen de lijntjes, wat voor mij resulteert in millimeterwerk. De parkeersensor laat zich van zijn meest opdringerige kant horen, maar ik weet wel beter.
Het is nu minder druk onderweg. Geen zwaailichten, geen ongevallen, gewoon berijdbare wegen langs groene parken, stilaan herfstig. Thuisgekomen mag mijn echt- en bubbelgenoot als eerste mijn portie gejammer over dat ritje voor de koning aanhoren. Gelukkig stoort hij zich er niet aan. Straks zullen we doen waar ik onderweg aan dacht, samen Thais uit eten, nu het nog net kan.
Er ligt nog flink wat werk op de plank, maar een mens moet eten, en de horeca mag gesteund.
***
